Geld, Besparingen, Financiering, KostenHet periodiek verrekenbeding is in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontstaan vanuit de gedachte dat huwelijkse voorwaarden met een koude uitsluiting (elke gemeenschap van goederen is uitgesloten) ten opzichte van de vrouw als onredelijk werden beschouwd. In die tijd was het gebruikelijk dat de man voor de inkomsten en de vrouw voor hem en het gezin zorgde. Als gevolg van de koude uitsluiting bleef de vrouw echter bij een scheiding vrijwel altijd met lege handen achter. Om ervoor te zorgen dat de vrouw bij een scheiding ook meedeelt in de vermogensvermeerdering die tijdens het huwelijk is ontstaan, is het periodiek verrekenbeding in het leven geroepen. Uitgangspunt blijft de uitsluiting van een gemeenschap van goederen. In de akte van huwelijkse voorwaarden is daarnaast echter een artikel opgenomen met de strekking dat de echtgenoten jaarlijks met elkaar moeten verrekenen wat overblijft van hun netto inkomen na aftrek van de kosten van de huishouding. Wat onder netto inkomen moet worden verstaan staat in de huwelijkse voorwaarden omschreven.

In de praktijk verrekent het gros van de echtparen niet tijdens het huwelijk. Sterker nog, een groot deel van de echtparen weet bij de scheiding niet eens meer dat er ooit een periodiek verrekenbeding is afgesproken laat staan wat dat inhoudt. Dat er tijdens het huwelijk niet is verrekend, kan bij een scheiding grote gevolgen hebben. De wet zegt in dat geval namelijk ten eerste dat de verplichting tot verrekening in stand blijft en dat die verplichting zich uitstrekt over het saldo dat is ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet is verrekend. De redenering daarbij is dat, indien er wel jaarlijks was afgerekend, partijen naar eigen inzicht de ontvangen gelden hadden kunnen besteden/beleggen. Daarnaast is er het wettelijke vermoeden dat het vermogen dat ten tijde van de scheiding aanwezig is, is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Ik hoor in mijn praktijk dan ook vaak dat, indien er niet is verrekend, er bij een scheiding moet worden afgerekend alsof er een gemeenschap van goederen is. Dat is echter te kort door de bocht. Onderstaand een aantal voorbeelden van situaties waarin er wel en waarin er niet hoeft te worden afgerekend bij het einde van het huwelijk.

Eigen woning

Stel dat partijen met uitsluiting van elke gemeenschap, maar met een periodiek verrekenbeding met elkaar zijn gehuwd. Voor het huwelijk heeft de man een woning gekocht. De woning staat alleen op naam van de man. De man heeft de woning destijds met eigen geld gekocht. Tijdens het huwelijk is er niet in de woning geïnvesteerd. Er is dus geen sprake van een belegging van overgespaard inkomen in de woning tijdens het huwelijk. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw ook geen aanspraak kan maken op een deel van de waarde van de woning.

Stel nu dat de man de woning tijdens het huwelijk heeft gekocht. Ook nu staat de woning op naam van alleen de man. De man heeft de woning kunnen betalen met geld dat hij uit een erfenis heeft ontvangen. Ook in dit geval is er geen sprake van een belegging van overgespaard inkomen in de woning en kan de vrouw geen aanspraak maken op een deel van de waarde van de woning.

Dit wordt anders indien de man de woning voorafgaand aan of tijdens het huwelijk heeft gekocht, daarvoor een hypotheek heeft afgesloten en tijdens het huwelijk op de hypotheek heeft afgelost met overgespaard inkomen. In die situatie is er wel sprake van een belegging van overgespaard inkomen in de woning. De vrouw heeft dan recht op een deel van de waarde van de woning. Stel dat de woning destijds is aangekocht voor € 200.000, dat er tijdens het huwelijk € 50.000 afgelost en dat de woning nu € 500.000 waard is. De vrouw heeft dan recht op de helft van € 50.000 : € 200.000 x € 500.000 is € 62.500. Daarbij maakt het niet uit of de man de aflossing in het begin van het huwelijk of vlak voor het einde van het huwelijk heeft betaald.

Ook in de situatie dat de man de woning heeft gekocht en er een hypotheek voor heeft afgesloten waaraan een levensverzekering is gekoppeld, heeft de vrouw recht op een deel van de waarde van de woning. De betaalde premies voor de levensverzekering worden dan gelijkgesteld met een aflossing op de hypotheekschuld. Is er voor de aankoop van de woning een aflossingsvrije lening afgesloten en wordt er tijdens het huwelijk alleen maar rente betaald, dan is er geen sprake van een belegging van overgespaard inkomen en kan de vrouw geen aanspraak maken op een deel van de waarde van de woning.

Onderneming

Wat nu als er sprake is van een periodiek verrekenbeding en de man een eigen onderneming heeft in de vorm van een BV? Of de vrouw dan bij de scheiding recht heeft op een deel van de waarde van de BV hangt van een aantal factoren af.

Allereerst moet worden nagegaan hoe de man de aandelen in de BV heeft verkregen.

Stel dat de man de aandelen voor het huwelijk heeft gekocht. Hij heeft voor die aankoop een lening afgesloten die tijdens het huwelijk geheel uit overgespaard inkomen wordt afgelost. In deze situatie is er sprake van een belegging van overgespaard inkomen in de onderneming van de man. De vrouw heeft recht op de helft van de waarde van de onderneming.

Zou de aflossing hebben plaatsgevonden met gelden die de man uit een erfenis heeft ontvangen, dan is er geen sprake van een belegging van overgespaarde inkomsten en kan de vrouw geen aanspraak maken op een deel van de waarde van de onderneming.

Heeft de man de aandelen voor het huwelijk gekocht en deze ook voor het huwelijk betaald, dan is er geen sprake van een belegging van overgespaard inkomen. De vrouw heeft geen aanspraak op een deel van de waarde van de onderneming.

In de laatste twee situaties kan er wel een andere reden voor verrekening zijn. De wet bepaalt namelijk dat niet uitgekeerde winsten in de onderneming van de man in de verrekening kunnen worden betrokken. Daarvoor dient dan wel aan de volgende eisen te worden voldaan:

  1. de man is in overwegende mate in staat om te bepalen dat de winsten van de BV hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen (hij heeft de meerderheid van de aandelen in handen);
  2. het periodieke verrekenbeding moet ondernemingswinsten bevatten (dit moet blijken uit de beschrijving van het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden);
  3. de uitkering als gevolg van de te verrekenen winst moet in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd.

Duidelijk is dat er bij de afwikkeling van een periodiek verrekenbeding bij een scheiding meer komt kijken dan het enkele idee dat er moet worden afgerekend alsof partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Altijd moet worden bezien hoe de diverse vermogensbestanddelen zijn gefinancierd. Pas dan wordt duidelijk of er daadwerkelijk moet worden verrekend en, zo ja, hoeveel.