Op grond van de wet is de man die ten tijde van de geboorte van het kind met de moeder is gehuwd of met de moeder een geregistreerd partnerschap heeft, de vader van het kind. Dit vaderschap kan worden ontkend als de man niet de biologische vader van het kind is. Alleen de vader (echtgenoot/geregistreerde partner), de moeder en het kind kunnen het vaderschap ontkennen. De verwekker (degene die met de moeder gemeenschap heeft gehad) kan het vaderschap van de echtgenoot dus niet ontkennen.
De vader of moeder kan het vaderschap niet ontkennen indien de man voor het huwelijk/geregistreerd partnerschap wist dat de vrouw zwanger was. Ook kan de vader of moeder het vaderschap niet ontkennen indien de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg heeft gehad. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vrouw met behulp van kunstmatige bevruchting zwanger is geraakt of als zij met toestemming van de man gemeenschap met een ander heeft gehad. Heeft de moeder de vader echter bedrogen omtrent de verwekker, dan kan de vader ook in deze twee situaties het vaderschap ontkennen.
De moeder moet het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning binnen een jaar na de geboorte van het kind bij de rechtbank indienen. Voor de vader start de termijn van een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind. Het kind moet het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is bij de rechtbank indienen. Is het kind nog minderjarig indien dit feit hem bekend wordt, dan kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het meerderjarig is geworden bij de rechtbank worden ingediend.
Wordt het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning toegewezen, dan wordt het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane vaderschap geacht nooit te hebben bestaan.